afb. Fotopersbureau Het Zuiden
|
Het oorspronkelijke reliëf met twee figuren, nu tentoongesteld in Museum de Bouwloods, was weliswaar zwaar verweerd, maar in hoofdvorm goed bewaard gebleven. Voorafgaand aan de restauratie van 1933 was aan de linkerzijde een naakte, behaarde man zichtbaar, met een been gestrekt staande op een verweerde kraagsteen, het andere been hoog optillend. Tussen en onder de benen was een slangachtig wezen zichtbaar, waarvan de verdwenen kop mogelijk de kraagsteen had gevormd. Het goed behouden hoofd toonde een bebaard gezicht met lang krullend, wild haar. In de linker hand hield de man een schild op en met de rechter hand hield hij een knots boven het hoofd, waarvan slechts de aanzet en de afdruk in de steen bewaard was gebleven. De rechter figuur was minder goed geconserveerd. Ook hier was een (naakte) behaarde man uitgebeeld, met beide voeten steunend op een zwaar verweerde kraagsteen. Het beschadigde hoofd toonde wild krullend, halflang haar, maar of de man ook bebaard was, was door het afbreken van het ondergezicht niet meer te zien. Wel was er nog een deel van het schild intact dat de man met de linker hand voor zich hield. De rechter, opgeheven arm was grotendeels verdwenen maar doordat boven het hoofd van de man een deel van een knots was bewaard, was duidelijk in welke houding hij hiermee moet zijn uitgebeeld. Xavier Smits herkende in de zwaar verweerde figuren geen wildemannen, maar schaarde de mannen vanwege hun schilden in de stoet ‘ridders’ die volgens hem ‘eene reeks van typische beelden, die het lijden des Heeren verbeelden’ vormden.139 | 154 |
|
Jan Mosmans wist in 1931, voorafgaand aan de restauratie van her reliëf ook niet veel meer te melden dan dat hij het niet met de verklaring van Smits eens was en noemt de gestalten ‘ongedrapeerde mannenfiguren’.119 Nadat hij de reliëfs gedurende de restauratie van nabij had kunnen bestuderen, duidt hij de figuren weliswaar als wildemannen (‘Bosch-bewoners’) maar plaatst ze in een onnavolgbaar gekunstelde context. Hij schrijft in 1935 het volgende:
‘Wat de frontalen 16 en 17 betreft, diene het volgende: Na de oprichting van het Bossche Kapittel in 1366 werden de huwelijken niet meer in het midden der kerk gesolemniseerd, maar in de meest Oostelijke straalkapel. Nu heeft men - wel niet op die kapel, waarvoor de frontalen wellicht reeds vaststonden, maar dan toch zoo kort mogelijk daarbij - de nieuwe plaats der huwelijksvoltrekkingen door illustratief beeldwerk willen kenbaar maken en slaagde in die typeering als volgt: Op frontaal 16 zijn twee wildemannen, (anecdotisch dus “Bosch”-bewoners), ongedrapeerd, geheel behaard en bijna volkomen symmetrisch geplaatst, als met hun beiden uitmakend de eerste hoofdsoort der huwenden, nl. de mannen, onderverdeeld in, kennelijk, jeugdigen en bejaarden of in jongelieden en weduwnaars. Zij voeren knodsen, want een matriarchaat, zooals bij den aanvang der stad, bestaat in deze periode niet meer. De mannen zijn weer de sterken, de gezagdragers. Uit de wijkende fantastische dieren aan hun voet mag men, misschien, concludeeren tot een zekere bestendigheid waartoe zij na hun huwelijk zullen komen’.141
Wildemannen (of -vrouwen) komen op meerdere plaatsen op de kerk voor, onder andere op drie andere wimbergreliëfs. Over de betekenis ervan, ook over de vermeende speciale band met de stad ’s-Hertogenbosch, is veel geschreven, maar veel duidelijker is het er niet op geworden.142 De wildemannen komen ook in vele stadswapens voor, maar zijn ook aan veel andere kerken uitgebeeld, zoals bijvoorbeeld in de eerder genoemde reeks gebeeldhouwde zwikken in de Onze-Lieve- | 155 |
|
Vrouwekerk in Kortrijk.143 Kees Peeters schrijft in 1962 over het reliëf:
‘De eerste wimberg laat twee wildemannen zien, van wie de linkse het geijkte type weergeeft: zijn lichaam is geheel behaard met korte, platte tressen, die als schubben over elkaar liggen en zo ordelijk in verticale banen verlopen, dat men geneigd is aan breiwerk te denken. Hij heeft een hoofdhaardos en forse baard van welige lokken, terwijl zijn metgezel klaarblijkelijk een jonge wildeman is met een nog baardeloos gelaat. Beiden zwaaien knotsen boven hun hoofd en dragen een schild. Zij vertreden fantastische monsters, welke de kop van een zoogdier en het lijf van een reptiel hebben’.144
Het lijkt erop dat Peeters hiermee de aangevulde kopie van het reliëf beschreef, want de monsters, en zeker de koppen, zijn grotendeels restauratieproducten. Ook is het niet uitgesloten dat de rechter wildeman wel degelijk een baard heeft gehad, want het betreffende deel van het gezicht was eenvoudigweg niet meer aanwezig aan het origineel. Vermoedelijk is de reconstructie van het reliëf sterk beïnvloed door het wimbergreliëf met twee wildemannen dat aan de noordzijde van het hoogkoor is geplaatst. Ook daar is een oudere, bebaarde wildeman naast een jonge, onbebaard exemplaar zichtbaar. Helaas is ook hier het hoofd van de ‘jonge’ een restauratieproduct en is het lang niet zeker dat het origineel onbebaard was. Het reliëf werd in 1933 vervangen door een tufstenen kopie van de hand van Jos Goossens. Hierbij werden de schilden en knotsen gereconstrueerd, evenals de slangachtige beesten onder de voeten van de wildemannen. De originele plastieken zijn bewaard in Museum de Bouwloods. | 156 |
| Noten | |
| 139. | Smits 1907, p.158. |
| 140. | Mosmans 1935, p.287. |
| 141. | Mosmans 1935, p.143. |
| 142. | Peeters 1962, kol.43-74. |
| 143. | Devliegher 1973, p.61 en afb.126. |
| 144. | Peeters 1962, kol.48. |
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 154-156
|
Het oorspronkelijke zwikreliëf Z16met twee figuren was weliswaar sterk verweerd, maar in hoofdvorm goed bewaard gebleven. Voorafgaand aan de restauratie van 1933 was aan de linkerzijde een naakte, behaarde man zichtbaar, met een been gestrekt staande op een verweerde kraagsteen, het andere been hoog optillend. Tussen en onder de benen was een slangachtig wezen zichtbaar, waarvan de verdwenen kop mogelijk de kraagsteen had gevormd. Het goed behouden hoofd toonde een bebaard gezicht met lang krullend, wild haar. In de linker hand hield de man een schild op en met de rechter hand hield hij een knots boven het hoofd, waarvan slechts de aanzet en de afdruk in de steen bewaard was gebleven. De rechter figuur was minder goed geconserveerd. Ook hier was een (naakte) behaarde man uitgebeeld, met beide voeten steunend op een zwaar verweerde kraagsteen. Het beschadigde hoofd toonde wild krullend, halflang haar, maar of de man ook bebaard was, was door het afbreken van het ondergezicht niet meer te zien. Wel was er nog een deel van het schild intact dat de man met de linker hand voor zich hield. De rechter, opgeheven arm was grotendeels verdwenen maar doordat boven het hoofd van de man een deel van een knots was bewaard, was duidelijk in welke houding hij hiermee moet zijn uitgebeeld. Smits herkende in de zwaar verweerde figuren geen wildemannen, maar schaarde de mannen vanwege hun schilden in de stoet “ridders” die volgens hem “eene reeks van typische beelden, die het lijden des Heeren verbeelden” vormden.135 Nadat Mosmans de reliëfs gedurende de restauratie van nabij had kunnen bestuderen, duidt hij de figuren weliswaar als wildemannen (“Bosch-bewoners”) maar plaatst ze in een onnavolgbaar gekunstelde context.136 Wildemannen (of -vrouwen) komen op meerdere plaatsen op de kerk voor, onder andere op drie andere wimbergreliëfs. Over de betekenis ervan, ook over de vermeende speciale band met de stad ’s-Hertogenbosch, is veel geschreven, maar veel duidelijker is het er niet op geworden.137 De wildemannen komen ook in vele andere stadswapens voor, maar zijn ook aan veel kerken uitgebeeld, zoals bijvoorbeeld in de eerder genoemde reeks gebeeldhouwde zwikken in de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Kortrijk.138 Kees Peeters wijdde in 1962 een artikel aan de Bossche wildemannen en schrijft over dit reliëf: “De eerste wimberg laat twee wildemannen zien, van wie de linkse het geijkte type weergeeft: zijn lichaam is geheel behaard met korte, platte tressen, die als schubben over elkaar liggen en zo ordelijk in verticale banen verlopen, dat men geneigd is aan breiwerk te denken. Hij heeft een hoofdhaardos en forse baard van welige lokken, terwijl zijn metgezel klaarblijkelijk een jonge wildeman is met een nog baardeloos gelaat. Beiden zwaaien | 123 |
|
knotsen boven hun hoofd en dragen een schild. Zij vertreden fantastische monsters, welke de kop van een zoogdier en het lijf van een reptiel hebben”.139 Het lijkt erop dat Peeters hiermee de aangevulde kopie van het reliëf beschreef, want de monsters, en zeker de koppen, zijn grotendeels restauratieproducten. Ook is het niet uitgesloten dat de rechter wildeman wel degelijk een baard heeft gehad, want het betreffende deel van het gezicht was eenvoudigweg niet meer aanwezig aan het origineel. Vermoedelijk is de reconstructie van het reliëf sterk beïnvloed door het zwikreliëf met twee wildemannen (z29) dat aan de noordzijde van het hoogkoor is geplaatst. Ook daar is een oudere, bebaarde wildeman naast een jonge, onbebaard exemplaar zichtbaar. Helaas is ook hier het hoofd van de ‘jonge’ een restauratieproduct en is het lang niet zeker dat het origineel onbebaard was. Het kan ook zijn dat bij de restauratie in 1933 een negentiende-eeuws afgietsel werd gebruikt waarop meer details zichtbaar waren.140 De schets van de gebroeders Donkers uit 1853 toont namelijk nog twee intacte hoofden, rechts zonder baard, en twee intacte schilden. Het kan niet worden uitgesloten dat de wildemannen aan dit reliëf bedoeld zijn als wapendragers, maar dan wordt de betekenis van het naastgelegen reliëf, met twee wildevrouwen, er niet duidelijker op. | 124 |
| Noten | |
| 135. | Smits 1907, 158. |
| 136. | Mosmans 1935, 143. |
| 137. | Peeters 1962, kol. 43-74. |
| 138. | Devliegher 1973, 61 en afb.126. |
| 139. | Peeters 1962, kol. 48. |
| 140. | Het reliëf werd in 1933 vervangen door een tufstenen kopie van de hand van Jos Goossens. Bij de recente restauratie werd deze opnieuw vervangen door een kopie uit het atelier van Ton Mooij in Amersfoort. |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 123-124
| 1931 |
Jan MosmansFrontalen langs de facetten der straalkapellen (No. 16)De St. Janskerk te 's-Hertogenbosch (1931) 285-286 |
|
| 1935 |
Jan MosmansIconografie van het choor en de straalkapellen der St. Jan te 's-Hertogenbosch's-Hertogenbosch 1185-1935 ('s Hertogenbosch 1935) 143 (No. 16), 144 |
Ronald Glaudemans, De Sint-Jan te 's-Hertogenbosch : Bouwgeschiedenis en bouwsculptuur 1250-1550 (2017) 123-124
Ronald Glaudemans, De Straalkapellen : Bouwhistorisch onderzoek 2003-2008 (2008) 154-156
C. Peeters, De Sint Janskathedraal te 's-Hertogenbosch (1985) 248, 276 (afb. 195-196)
C.F.X. Smits, De Kathedraal van 's Hertogenbosch (1907) 158-159